Groter dan toen ik ben geboren,
uit de sterrenhemel
pardoes gevallen,
in haar bolgetrokken buik,
groeide ik de diepte in.
Navelstreng na navelstreng
Rollen grijs geworden vlokken,
Trappelend in vruchtig water.
Drink ik de wonden van haar bloed.
Herinner me twaalf maal zeven
levens in het ruimste oord.
Van gisting nog gespannen trek ik aan
haar zilveren koord.
Laat me los en laat me baren.
Bulderende weeën
golven naar de aarde.
Oermoeder draagt haar pijnen
ver vooruit.
Verzet bergen in de zeeën,
spuwt bloed als dorstige vulkanen
danst met alle winden mee.
Als ik dan ben geboren
gelegen in het trillend vlees,
drijft de adem door de longen
vlies is amper nog gesprongen
toch ben ik gisteren geweest.